Terug in Addis Abeba
Zonder problemen doorkruisen we de bijna 700 km van het diepe zuiden naar de hoofdstad. Nog steeds zijn we gecharmeerd door het afwisselende landschap. Waar mogelijk stoppen we in een marktplaatsje voor de koffie of de lunch. Overal weer dezelfde drukte, ook langs de wegen. Daardoor en door de slechte toestand van sommige trajecten, rijden we twee dagen. Het spitsverkeer in Addis lijkt een onontwarbaar kluwen, hier geldt ook de wet van de sterkste: bussen blokkeren de kruispunten, jeeps wijken uit zonder te kijken naar de andere auto's en daartussen laveren motors en voetgangers. De luchtvervuiling is navenant, als je dit ziet twijfel je aan de zin van al de maatregelen die wij nemen voor een zuivere lucht. Als de rest van de wereld niet meewil...
Onze laatste dag in Addis Abeba. De stad draait op volle toeren als we om 8 uur gaan ontbijten in een leuk restaurant in de buurt van ons hotel. Straatkinderen troepen samen aan de verkeerslichten en bedelen voor voedsel of wat geld. De stad trekt armoede aan.
We doen het rustig. Eerst een bezoek aan het etnografisch museum dat gevestigd is in het voormalig paleis van Haile Selassie op de universiteitscampus. Nog een paar kamers herinneren aan zijn verblijf hier. In de hall beschreven hoe hij regeerde en hoe hij zijn paleis en de gronden aan de universiteit van Addis Abeba schonk.
Het museum zelf is origineel georganiseerd. Hier geen beschrijving van alle stammen, maar een indeling naar de levensfasen met hun gebruiken en rituelen: de geboorte, de jeugd, de overgang naar de volwassenheid, de volwassenheid en de dood. Heel boeiend om te bezoeken.
Op de campus, een groene oase in de stad, kom je gemakkelijk aan de praat met studenten. Ook in het weekend is het er gezellig druk, de meesten wonen immers ver van huis en ook de mentale afstand met hun thuisland wordt groter.
Dan gaan we op zoek naar de mercato, de markt van Addis Abeba, die de grootste van Afrika schijnt te zijn. Het is niet aangenaam lopen in de stad door het helse verkeer en vanaf de Piazza, een vervallen voormalig Italiaans plein, nemen we de bus. Blijkbaar doen toeristen dit niet, we staan weer in het centrum van de belangstelling. De markt valt tegen, het overgrote deel van het aanbod is made in China.
Na nog een bezoek aan de Sint-Joriskerk - het is aangenaam warm op de banken van het kerkplein - nemen we een oude Lada-taxi naar het hotel. Het ding valt om de haverklap stil, maar we geraken toch op onze bestemming.
We gaan een laatste keer eten en dan zit het erop. Op de weg terug worden we overvallen door een zestal straatkinderen die we letterlijk van ons lijf moeten schudden.
Ons vliegtuig vertrekt vannacht, terug over Istanbul naar Amsterdam. De forengies (blanken) zijn weer weg. We nemen met spijt afscheid van de parel van Afrika, het land dat de voortrekker wil zijn van dit continent, maar zelf ten prooi is aan interne twisten, een land dat het moeilijk heeft met zijn buren en dat klem zit in een kluwen van corruptie en waar de overheid weinig visie vertoont. Waar het gemiddelde inkomen nog geen 4 dollar per dag bedraagt en 30 % van de bevolking in absolute armoede leeft. Maar ook een boeiend land met mooie mensen en vriendelijke kinderen, met schitterende landschappen en een heel aparte cultuur, vooral in het noorden, waar de Ethiopisch-koptische kerk het dagelijks leven beheerst. Als je naar Ethiopië komt, ga dan zeker naar het noorden en als je meer tijd hebt, trek ook naar het zuiden. Maar wapen je dan wel tegen de bedelende handen en de eigenaardige begroeting van de zuiderlingen die je honderden keren moet horen: 'Youyou! Bir!'.
Adieu Ethiopië.
Terug thuis. Koud. 18 uur geleden zaten we nog in Addis. De gashaard doet zijn best om het gezellig te maken, maar onze harten zitten in het warme Afrika. Dit wordt weer zwaar afkicken. Een vliegtuig stort neer, Trump blijft een leeghoofd, de NVA flirt met Vlaams Belang, Castro eindelijk dood, Renzi riskeert zijn hachje in Italië, onze straat geraakt maar niet afgewerkt en daarbovenop nog een hopeloos achterlopende agenda. Misschien komen we het wel weer te boven.
We waren in Ethiopië met Shoestring Nederland (Shoestring.nl)
Met dank aan Paulos, onze Ethiopische begeleider en Ajou, de chauffeur van de 4x4. Dankzij hen werd de reis een onvergetelijke ervaring.
Jinka en de Mursi
Deze morgen rijden we naar Jinka. Onderweg doen we een paar markten aan. Steeds grotere groepen trekken op naar de marktplaatsen. De mannen drijven het vee, de vrouwen zijn zwaar beladen met veldgewassen, uien, rogge, bonen en een soort bladspinazie.
De markten zijn gescheiden, het levend vee apart van al de rest. Er wordt druk onderhandeld, alle geiten worden gewogen en per kg verkocht; de koeien worden gekeurd en herkeurd tot een deal gesloten wordt.
Tachtig km Van Jinka in het Mago National park aan de grens met Zuid-Sudan leven de Mursi. National park moet je hier met een korrel zout nemen: er rijden vrachtwagens over de wegen, er wordt een suikerraffinaderij gebouwd, wild is er niet meer te zien en overal ligt plastic afval.
Het vee is voor de Mursi hun rijkdom. Ze worden beschouwd als de welvarendste stam uit de regio. Ieder sociaal contract wordt bezegeld met overdracht van runderen. Zo bestaat de bruidsschat, te betalen door de ouders van de bruidegom uit 30 tot 40 stuks en een geweer, liefst een Kalashnikov. Meisjes zijn een zegen want ze brengen rijkdom in de familie van de ouders. Jongens zijn ook wel belangrijk, want zij moeten het vee beheren.
De Mursi hebben een agressieve reputatie, ze gaan regelmatig op de vuist met andere stammen en ook onder elkaar houden ze stokgevechten. Maar ook onder de toeristen zijn ze gevreesd voor hun vijandig gedrag. De vrouwen dragen een schotel in de onderlip, teken van hun volwassenheid. Vroeger dacht men dat die verminking de vrouwen ongeschikt moest maken voor slavenhandelaars, maar die theorie wordt nu verworpen. Zowel mannen als vrouwen hebben lidtekens op schouders en borst. De inkervingen worden gemaakt met scheermessen en ingewreven met zand om ze groter en ruwer te maken. De meeste mannen dragen een wapen.
Ons bezoek verloopt vrijwel rimpelloos. Weer staan de vrouwen ons op te wachten in hun traditionele outfit en met een schotel in de onderlip. Hun enige woordenschat bestaat uit de woorden 'foto' en '5 bir'. Allemaal leuk om zien, maar deze mensen missen de trein van de vooruitgang, ze weigeren zich zelfs te integreren in de Ethiopische maatschappij.
In de namiddag bezoeken we een klein museum van de plaatselijke stammen. Naast de uitgestalde voorwerpen zijn de resultaten van antropologische onderzoeken aangebracht, waaruit je kan leren hoe de Mursi-maatschappij werkt en hoe de Mursi denken. Heel confronterend, alles draait rond macht en onderdrukking. Ook een
video over de huwelijkstradities laat een diepe indruk na. Vrouwen worden uitgehuwelijkt zonder hun toestemming. In hun nieuwe familie worden ze geduld als extra werkkracht en voor de voortzetting van het geslacht. Er is geen emotionele band tussen de echtgenoten, onderdrukking en huishoudelijk geweld zijn gewoon. Alleen mannen hebben rechten, vrouwen zijn hun bezit. Hier is nog een lange weg te gaan.
Vier uur in de morgen. Een priester begint te jengelen in de nabijgelegen kerk. We worden opnieuw wakker in het andere Ethiopië. De contrasten zijn hier immens groot.
Morgen verlaten we het grensgebied en vatten onze tweede terugtocht aan naar Addis Abeba.
Bij de stammen rond de Omo-rivier
De Dassanech
Deze nacht heeft het weer geregend, gelukkig sliepen we niet in de tent. De lucht zit vanmorgen nog vol inktzwarte wolken die sterk contrasteren met de roodbruine aarde. De rivier die gisteren een obstakel vormde, is nu een droge bedding.
Voor ons bezoek aan de Dassanech-stam moeten we 80 km verder over de Omo-rivier. Er is geen brug naar het dorp, we moeten met prauwen oversteken. Maar eerst worden we geregistreerd als bezoekers aan de grensstreek.
De dorpelingen kennen het klappen van de zweep. Voor een bezoek moet betaald worden en ook voor de foto's. De dames van de stam pauzeren gewillig. Ze staan op een rij, in hun traditionele outfit van geitenvellen, met sieraden, werktuigen, potten, baby's en wat nog meer. Voor een foto vragen ze 10 bir per persoon. Je kan geen kiekje maken zonder dat je een ganse groep fotografeert, en we nemen geen foto's meer. Na een tijdje zakt de prijs tot 1 bir. Alleen de kinderen willen spontaan op de foto en zijn tevreden met een muntstuk, de vrouwen laten zich tegen hun zin fotograferen. De aanwezige mannen houden zich afzijdig en klitten in een hoekje bij elkaar, werken is hier duidelijk het voorrecht van de vrouwen. Zij zorgen voor de velden, de huizen en de kinderen. De mannen zijn herders. School lopen doen de kinderen niet, ze worden ook vrij vroeg ingezet als herder. De gezinnen wonen in kleine hutten, in de vorm van iglo's. Het dorp is volledig omheind, zodat de dieren 's nachts niet kunnen ontsnappen.
Bij de aanlegplaats voor de prauwen is een bende jongetjes een schildpad aan het pesten. Het diertje wordt omgegooid en met stokjes onder zijn schild gepookt. We ontzetten het dier en verstoppen het onder het struikgewas.
Op de weg terug zien we heel wat termietennesten die als mini fabrieksschouwen in het landschap opsteken. Voor die insecten een reusachtig werk dat ze met hun massale aantal in een paar dagen klaren.
In Turmi gaan we naar de markt. Hier ontmoeten de verschillende stammen elkaar en wisselen ze hun producten uit. Het is een kleurige bedoening en een gezellige drukte, maar ook hier ligt iedereen op vinkenslag voor de fotograaf. Gelukkig blijven de meeste vrouwen zitten en kan je algemene beelden schieten, maar o wee als je er eentje of een klein groepje in het vizier neemt, dan begint de ganse meute te gillen voor bir. Ondertussen zijn we niet meer onder de indruk van dat gekrijs en gaan we rustig onze gang, ook al worden we nagelopen door de verongelijkte feeksen.
Mannen en vrouwen dragen hier littekens op de bovenrug. Vrouwen worden daardoor aantrekkelijker voor huwelijkskandidaten. Voor mannen is het een teken van hun moed: pas nadat zij een vijand gedood hebben, krijgen ze volgens de traditie de onderscheiding. Het blijft een gewelddadige maatschappij, de meeste mannen hebben messen of een oorlogswapen.
De Hamar
Voor we naar de Hamar gaan, hebben we deze middag tijd voor wat rust, om bij te lezen en onze indrukken te verwerken. Het is warm, maar in de schaduw is het heerlijk.
Het Hamardorp is prachtig gelegen op een lichte helling, tussen het lage struikgewas. De hutten liggen verspreid, omringd door een doornen afsluiting voor het vee. De Hamar zijn rijke veeboeren die met hun kuddes tientallen kilometer in het rond op zoek gaan naar geschikte grasgronden. De herders lopen rond met een houten steuntje waar ze op zitten of hun hoofd op leggen tijdens het slapen. De vrouwen, die hun haren vlechten en insmeren met rode klei en boter, blijven thuis en zorgen voor de kinderen en de gewassen. Als de gronden uitgeput zijn, verhuist de clan.
Hamar-jongens moeten een heel bijzondere proef afleggen voor ze als man beschouwd worden. Ze moeten over een rij van een tiental stukken vee lopen, en dit tot vier maal toe. Dan pas krijgen zij een bruid toegewezen die de ouders inkopen met vee en mogen ze hun eigen veestapel beheren.
Ook hier weer het gedoe als je een foto neemt. Je moet prijsafspraken maken en dan is het achteraf nooit genoeg. Ik hou het dan maar bij fotograferen van op afstand en ga niet meer in op individuele verzoeken. 260 bir om het dorp te bezoeken, vind ik al genoeg betaald. En naar wat er met die centen gebeurt, hebben we het raden. Volgens de verplichte plaatselijke 'gids' aan wie we later betalen en die niets te vertellen heeft, gaat het geld naar het dorp; onze begeleider Paulos is nogal sceptisch.
Nadat de kerel zijn gage ontvangen heeft, verdwijnt hij als de weerlicht. Meer en meer beginnen we ons vragen te stellen bij de graaipolitiek hier in het zuiden. Het geld komt in de verkeerde handen en de stamvrouwen die hun show opvoeren, doen alles om wat kruimeltjes te verzamelen voor goedkope alcohol. We zagen vorig jaar hoe het anders kan: als je in Namibië een dorp bezoekt, betaal je een bedrag af aan de stam en heb je voor de rest geen discussie meer.
Maar goed, we laten de dames voor wat ze zijn. De kinderen zijn hier heel lief en als je wat met hen speelt, zijn ze niet meer van je weg te slaan. En we genieten van het lichtspel van de ondergaande zon en de donkere wolken over het gele landschap.
Arba Minch en Turmi
Als we wakker worden zit ons terras vol apen, op zoek naar een hapje. Ze verdwijnen schreeuwend als we de deur opentrekken. Vanuit het restaurant hebben we een perfect zicht op de meren en 'the bridge of god' , een landtong waardoor het mogelijk naar een schiereiland te lopen. Wij gaan er straks met de boot naartoe.
Arba Minch betekent 40 bronnen. De bronnen worden streng bewaakt, ze zorgen voor de watervoorziening van de streek en mogen niet vervuild worden. Wij gaan er eentje bezoeken in het Nechisar National park. Aan de ingang staat een groep mooi uitgedoste jongeren die op uitstap zijn. Converseren is moeilijk, want hun kennis van het Engels is erg beperkt. Maar met gebarentaal en de fotocamera worden de nodige contacten gelegd.
Het nationaal park is bosrijk en de apen voelen er zich thuis. Andere dieren kunnen we hier niet spotten. Kinderen vinden het leuk te slingeren aan de lianen die van de hoge bomen naar beneden hangen.
Dan nemen we de boot over het Chamomeer. Hier zien we meer. Er huist een belangrijke kolonie pelikanen en in de bomen aan de oevers zitten visarenden. Reuzekrokodillen liggen te zonnen en storen zich weinig aan onze aanwezigheid, ze laten zich gewillig fotograferen. Ook de nijlpaarden komen boven water piepen, hier zijn ze nog beter te zien dan in het Langanomeer.
Maar het mooiste moet nog komen. We meren aan op het schiereiland en trekken in de brandende zon naar boven door het struikgewas, begeleid door een gewapende ranger. Het is een pittige klim over een pad bezaaid met stenen. Boven komen we in een savanne-landschap en aan de horizon loopt een kudde zebra's. We lopen stilletjes verder tot we omringd zijn door de dieren. Ze grazen rustig voort, maar houden ons wel in het oog. Het is een bijzondere ervaring, tot nu toe hadden we nog maar alleen zebra's gezien vanuit een safaritruck en nu lopen we er middenin. We volgen ze een half uur lang op hun tocht naar het water.
Onder een schaduwrijke boom gaan we zitten voor de picknick. We delen onze mondvoorraad met de ranger en met drie herders die met hun kudde over het plateau trekken, naar het meer. Wat ze krijgen verdelen ze netjes, de verpakkingen gooien ze gewoon op de grond. Als we er hen op wijzen, staren ze ons onbegrijpend aan, ze denken dat wij het afval terugwillen, aan de natuur denken ze niet, die is toch overvloedig aanwezig. We proberen hen uit te leggen dat het toch beter is niets achter te laten, hopelijk houden ze er wat van over.
We keren in de late namiddag terug met de boot en genieten na van het sublieme landschap op het terras van de lodge. De wolken komen weer opsteken en de lucht is zit vol met zwarte cumulus. Als het donker wordt, jagen de muggen ons naar binnen.
Naar Turmi
's Anderendaags vertrekken voor de trip naar ons meest zuidelijk punt, het gebied van de kleinere stammen, die nogal geïsoleerd leven dicht bij de grenzen van Oeganda en Kenia. We rijden door een wijdse groene omgeving met terrasbouw. Bij een rivier zit de helft van het dorp in het water, een prachtig zicht. Als ik wil fotograferen, word ik tegengehouden door een kerel in voetbalshirt. Het mag niet, tenzij er betaald wordt aan hem, zonder dat de dorpelingen een cent krijgen. Zo scharrelt iedereen hier zijn extraatjes bij elkaar. Als we hem zeggen dat we geen foto's nemen, blijven hij en zijn kompanen nog wat rondlopen in onze omgeving. Wij vermaken ons ondertussen met de massa kinderen die ons belegeren. Dan druipen ze af en kunnen we doen wat we willen.
Stilaan komen we in het grensgebied. Hier is het leven hard, de mensen leven van hun kuddes maar zijn dikwijls aangewezen op voedselhulp. De kinderen lopen naakt of in gescheurde kleren en er wordt gebedeld dat het niet meer mooi is. Opvallend hoeveel gewapende kerels hier rondlopen. Voor de eerste keer wordt onze pas gecontroleerd door de politie.
Het is weer beginnen regenen en op slag staan de rivieren gezwollen. Net voor onze lodge moeten we een laatste hindernis nemen. De brug is sinds jaren stuk, in normale omstandigheden kan je door de droge bedding maar nu staat het water hoog. Een 4x4 die van de overkant terug moet, waagt de overtocht. Met veel geblaas komt hij erover en dan volgt de rest. Wij geraken er ook over, alleen een groep Chinezen staat verweesd aan de kant, hun busje durft niet door het water.
Voor vannacht en de volgende nacht hadden we tenten geboekt, maar gezien de regen opteren we toch maar voor een bungalow. Twee nachten op een kale compound, zonder elektriciteit en met rivierwater, maar dit nemen we er graag bij, we zitten droog.
Naar het Langanomeer en Arba Minch
Tot Mojo rijden we op de enige autoweg die Ethiopië rijk is, een tolweg van 65 km oostwaarts naar Djibouti. Vandaar gaat het naar het zuiden richting Kenia, over een uitgesleten tarmac. Hier heersen de vrachtwagen die hun zware lasten voorttrekken aan een gezapige snelheid. Het snellere personenvervoer slalomt tussen de mastodonten, niet zonder risico, we zien het eerste wrak van een aangereden bus. Wat verder liggen uitgebrande vrachtwagens, in de fik gestoken gevolg door de lokale bevolking, bij opstootjes die uit de hand liepen. Dit is een reactie op de onteigeningen door de overheid.
Langs de baan liggen de serres van de Europese bloem- en aardbeikwekers met daartussen de velden van de lokale boeren. Rond de meren hier is voldoende water om meloenen, tomaten en bonen te kweken.
Aan het meer van Ziway spotten we vogels: pelikanen, maraboes, ibissen. Het visrijke meer trekt veel dieren aan. De kinderen uit de omgeving komen hier zwemmen, schoollopen is blijkbaar niet zo dringend.
In de late namiddag rusten we uit in de lodge aan het Langanomeer. Dit is het paradijs. De rust is compleet. In het water stoeien vijf nijlpaarden die regelmatig hun gebrul laten horen. Ibissen en pelikanen vliegen af en aan. Een leuke ezel speelt de rol van huisdier en komt naar ons tafeltje op zoek naar suiker. Dit is een totaal ander Ethiopië dan het noorden. Als het donker wordt, behelpen we ons met batterijverlichting, hier is geen elektriciteit of internet, geen krant, geen verkeer ...
's Nachts begint het onbedaarlijk te regenen, de druppels vallen als keien op het golfplaten dak van onze bungalow. Pas tegen de ochtend stopt de zondvloed. De ganse nacht brullen de nijlpaarden.
De wegen zijn nu spiegelglad. Gelukkig rijden we in een 4x4. De vrachtwagens hebben het lastig: slechte remmen, banden zonder profiel in combinatie met het natte wegdek is de ideale cocktail voor uitschuivers. In een afzink ligt een gekantelde vrachtwagen met een lading bonen, errond nog een paar andere gecrashte wagens. De bonensmurrie plakt aan de weg en maakt het nu extra glad.
Ondertussen is het weer gaan regenen. De stofferige aarde tussen de hutten is nu modder geworden, en de nederzettingen bieden een troosteloze aanblik. Kinderen spelen in het bruine water van de nieuw gevormde poelen en stromen, die het afval en de plastic in hun vaart meesleuren. De rivieren staan weer even vol en overal duiken ezeltjes op, beladen met gele bidons om een nieuwe watervoorraad aan te voeren. Ieder nadeel heb zijn voordeel.
We komen in Shashemene, de stad van de rastafari. Hier wonen veel ingeweken Jamaicanen met hun typische kapsel. De rastafari-beweging ontstond onder de zwarte slaven in het Britse Jamaica. Zij hadden gehoord van Ethiopië, een land in Afrika, waar de bevolking vrij was en niet werd uitgebuit door blanken, en met een eigen keizer aan het hoofd. Zij namen de groen-geel-rode kleur van de Ethiopische vlag over in hun kledij en maakten de keizer uit het verre land tot hun god. Een klein deel slaagde erin te emigreren naar Shasheme. Aan hun slavenverleden hebben ze hun aversie voor het blanke ras overgehouden.
Hoogtepunt van de dag is ons bezoek aan de Dorse-stam in de bergen niet ver van Arba Minch. Het is een hechte stam die nog woont volgens de tradities maar wel geïntegreerd is in het 'normale' leven. De kinderen gaan naar school, en ze gaan gekleed als de andere bewoners. Maar ze leven in bijenkorfvormige hutten, samen met hun dieren. De tot 10 meter hoge hutten kunnen verplaatst worden als ze ondergraven worden door termieten. Sommige gaan wel 80 tot 90 jaar mee. Het bestaan van de Dorse is volledig afhankelijk van de vruchtenloze bananenboom die op deze hoogte goed gedijd. De wortels worden gekookt; het binnenste van de stam wordt geraspt en drie maanden vergist tot een soort deeg waarvan ze platte broden bakken; van het sap wordt likeur gemaakt en de bladeren dienen om de hutten waterdicht te maken en als dierenvoer. Niets gaat verloren. We proeven van het brood met dikke zoete honing, een ware delicatesse. Daarna drinken we hun alcohol, een sterk goedje, maar het zou goed zijn tegen maag- en darmproblemen.
We komen aan in Arba Minch, in onze lodge aan het meer. Het uitzicht over de meren is overweldigend. Van hieruit verkennen we morgen het Chamomeer en Nechisar National park.
Terugtocht naar Addis Abeba
Een lange rit door een prachtig landschap. We doen er twee dagen over, maar vervelen doen we ons niet, er is zoveel te beleven.
Niet ver van Sanka is het dinsdagmarkt. Op een reusachtig zandplein verkopen de boeren hun producten aan elkaar. Het krioelt er van de kleurig uitgedoste mensen. Hier kan je alles krijgen, van een een handvol kikkererwten tot een schaap (800 bir of 32 euro). Een medicijnvrouw heeft er een drukbeklante 'praktijk'. Zij is gespecialiseerd in het opknappen van ezels die ijzeren voorwerpen hebben ingeslikt. De dieren krijgen een vod in de keel gepropt, een drankje opgegoten en spuwen dan hun volledige maaginhoud uit. Deze vorm van waterboarding is zeer efficiënt.
Onderweg stoppen we regelmatig voor koffie. Voor de ingang van het 'koffiehuis' ligt gras ter verwelkoming. De koffiebonen worden voor je neus gebrand en ter goedkeuring moet je ruiken. Op een houtskoolvuurtje wordt de gemalen koffie gekookt en daarna geserveerd met gepofte maïs. En op de tafel komt een wierookvuurtje. Met heel veel suiker is de koffie best lekker.
Stilaan komen we in het land van de Oromi. In hun noordelijke gebied zijn de moslims manifest aanwezig. Hier zie je meer moskeeën dan kerken en ook de kledij van de vrouwen wordt gedicteerd door hun godsdienst. De dromedaris is het transportmiddel bij uitstek, want de woestijn is dichtbij. De hautaine dieren gaan onverstoord hun weg door het drukke stadsverkeer.
Naast ons hotel in Kombolcha is een overheidsinstelling van het ministerie van economie gevestigd. Hier heb je een kijk op het Ethiopië van de elite: zware splinternieuwe en geblindeerde 4x4's, privé-chauffeurs, westers geklede voluptueuze dames. In het hotel regelen de heren hun corrupte zaakjes bij een fles whisky en ver van het gewone volk.
Het management van dit overheidshotel is niet om over naar huis te schrijven. Als je iets vraagt is het er wel geweest, maar nu niet meer. De kok is waarschijnlijk een omgeschoolde smid, het vlees dat op de tafel kwam, was zwartgeblakerd. De waterkoker voor de thee deed het niet meer. Dit voldoet perfect aan de verwachtingen die we hadden vóór we hier kwamen. De vorige dagen zijn we wel verwend geweest.
Het internet doet het dan weer wel, ofschoon Facebook, twitter en de krant niet bereikbaar zijn. Maar er komt nieuws binnen via Google. Vorige week: volgens de woordvoerder van de eerste minister waren er zijn geen onlusten en was het land absoluut veilig. Eergisteren: dezelfde woordvoerder verklaart dat de problematische toestand, die er eigenlijk niet was, nu toch onder controle is. CNN: ongeveer 12 000 mensen zijn opgepakt.
In de auto durft onze begeleider, nadat hij nu een tiental dagen in ons gezelschap is, wat openhartiger praten. De EPRDF, de regeringspartij, kwam in de jaren negentig op democratische wijze aan de macht. Bij de verkiezingen van 2005 verloor ze 209 van de 536 zetels die ze won in 2000, en dat niettegenstaande door EU-waarnemers vastgestelde misbruiken bij de stembusgang. Maar bij de verkiezingen van 2015 haalde de partij op miraculeuze wijze 100 % van de stemmen. Toen waren er geen waarnemers meer aanwezig. Het is deze regering, geleid door de Tigre-stam, die door haar grondpolitiek aan de basis ligt van het protest dat officieel niet bestaat.
Ook met de buurlanden Somalië en Eritrea blijven de problemen aanslepen, waardoor de grensgebieden tot no-go zone verklaard zijn. Sinds Eritrea zich afscheurde, met de steun van de US en Groot-Brittannië, heeft Ethiopië geen zeehaven meer. De invoer gebeurt nu via Djibouti. Vanuit de stad Menelek wordt nu met de hulp van Turkije een spoorweg aangelegd naar de grens met Djibouti, om zo de Golf van Aden te bereiken.
We tweede dag van onze rit rijden we door het Sinaï-gebergte. Ethiopiërs houden van bijbelse namen. Ze hebben ook nog een Jordaan, een berg Tabor, een stad Nazareth.
Als we afdalen wordt het land weer vruchtbaarder, de gerst- en tefvelden wisselen elkaar af. Rond. 16u00 zijn we in de rand van Addis Abeba, midden de rommelige woonwijken en het drukke spitsverkeer. We zijn dit gedoe niet meer gewoon, na onze reis door het wijdse noorden. Maar dit is maar een korte tussenstop. Morgen wisselen we ons busje voor een 4x4 om het zuiden te verkennen. Een ander Ethiopië lokt.
Lalibela
Lalibela is een wereldwonder, niet meer of niet minder. Je bent 50 dollar kwijt om bij de rotskerken te komen, je moet verplicht betalen voor een gids die niet eens de moeite neemt om mee te gaan; als je de inkom betaalt krijg je onvoldoende geld terug, tenzij je voet bij stek houdt; je geeft aan een schoendame omgerekend 16 euro om een dag achter ons aan te lopen om op onze schoenen te passen en ze vindt dit nog te weinig; je wordt voortdurend omringd door bedelende ettertjes en opdringerige verkopers; kortom je voelt je afgezet dat het niet meer mooi is. Maar wat je te zien krijgt is onbeschrijfelijk.
Vandaag was het feest van aartsengel Michael in Ethiopië en tussen de rotskerken is een dienst aan de gang met alles erop en eraan. Iedereen is uitgedost in het wit, de priesters hebben hun mooiste gouden gewaden aan, er wordt gezongen, getrommeld, rondgelopen, in de handen geklapt, gezegend en gewierookt. De heer en de priesters worden geloofd en geëerd. Wij zijn onder de indruk van het spektakel.
De omstaanders volgen met gemengde interesse maar hebben meer aandacht voor de blanke bezoekers die dit interessant genoeg vinden om te fotograferen. Als eentje merkt dat de foto's op het scherm van mijn camera komen, wil iedereen meekijken. Ik trek mij veiligheidshalve terug op de achtergrond.
En dan bezoeken we de rotskerken zelf. De stad heeft haar naam overgenomen van keizer Lalibela die hier een kerk heeft laten bouwen. Volgens de legende werd hij vergiftigd door zijn halfbroer, de legitieme troonopvolger. De sukkel was maar schijndood en werd door de engelen naar het paradijs gebracht. Daar zag hij een kerk en God stuurde hem na drie dagen terug met de opdracht een gelijkaardige bouwwerk op te richten. Zo werd de eerste tempel uit de rotsen uitgehouwen, als begin van het nieuwe Jeruzalem. Gelukkig ging het hier om tufsteen, een relatief zachte soort, die slechts hard wordt na contact met de lucht. Later werden nog vele heiligdommen uitgehouwen. Maar de geschiedenis heeft uitgewezen dat de kerk van de keizer niet de eerste was, reeds rond het jaar 1000 waren op het domein een uitgehouwen fort en een gevangenis, die later omgevormd werden tot kerken. Vandaar dat sommige bijna niet toegankelijk zijn en verbonden zijn met een wirwar van nauwe wegen en tunnels. Het is een hele ervaring om dit alles te ontdekken. Paulus, onze begeleider, deed zijn job uitstekend en liet ons de mooiste plekjes zien.
Hoogtepunt is de Sint-Joriskerk die in een rotsput staat, volledig los van de wanden en met het kruis in het dak gebeiteld. Maar ook de kleinere kerken waren best spectaculair met hun tekeningen en fresco's of de bas-reliëfs met rituele symbolen. Dit is het grootste mirakel van Afrika. Volgens archeologen zouden 40 000 mensen aan de kerken gewerkt hebben. De Ethiopiërs geloven er niks van, het grootste werk is 's nachts door engelen geleverd, waardoor de bouw razendsnel opschoot.
Het is verbazingwekkend hoe Ethiopië zich zo vroeg cultureel kon ontwikkelen, terwijl de rest van zwart Afrika tot recente tijden zich nog in de prehistorie bevond. Waarschijnlijk was de immigratie van Arabische stammen vanaf 1500 v. C. de gunstige voedingsbodem. De vroegere naam van het land, Abessinië, is overigens afgeleid van 'abasha' wat gemengd betekent.
Op de terugweg lopen we te voet door de stad. Nu stad, eerder een verzameling lemen woningen en kraampjes langs stofferige paden. Natuurlijk wil iedereen je helpen, iets verkopen, je naar zijn 'winkel' brengen (come to my shop), of gewoon geld afhandig maken. Maar je geraakt toch gemakkelijk aan de praat als je je neerplant op de gammele stoel van een cafeetje voor een koffie, die hier van uitstekende kwaliteit is. Uit de gesprekken blijkt dat heel wat mensen dromen van het paradijs Europa.
's Avonds blijven we hangen in de Askalech Tej-bar ook gekend als de Torpedo. Het cliënteel is een gezellige mix van inlanders en toeristen. Er is muziek en er wordt gedanst en iedereen doet mee, ook wij worden uitgenodigd om deel te nemen aan het amusement.
Als we te voet terugkeren naar ons hotel is Lalibela stilgevallen. De sterrenhemel is prachtig, zoals hij alleen in Afrika kan zijn. Morgen volgt een lange rit verder naar het zuiden.
Weg van het hooggebergte
Terug naar Gondar.
Na ons bezoek aan het Simiengebergte wenden we onze stevenen terug zuidwaarts. Onderweg houden we halt bij een nederzetting die vroeger bewoond werd door Felasha, Ethiopische Joden. Nu zijn die geëmigreerd naar Israël. Maar de Ethiopiërs uit de buurt hebben hun dorpen overgenomen en enkele van hun gewoontes. Ze maken nog dezelfde kunstvoorwerpen: zevenarmige kandelaars, afbeeldingen van Salomon en de koningin van Sheba en andere prullaria. Allemaal mooi gemaakt en niet duur. De kinderen uit de nederzetting zijn zeer opdringerig. We worden omsingeld door bedelaartjes en verkopertjes die allemaal hun deel van de buit willen. We moeten ons terugtrekken naar een opvangcentrum voor vrouwen om te ontsnappen aan de meute. Dit opvangcentrum levert puik werk. Het helpt vrouwen die letsels opliepen door te bevallen op te jonge leeftijd, of door besnijdenis. Ze kunnen hier verblijven tot ze een beroep hebben geleerd en weer op eigen benen kunnen staan. De instelling is zelfbedruipend en leeft van de verkoop van zelfgebakken aardewerk en ter plaatse geweven textiel.
In Gondar gaan we op zoek naar een Engelstalige gids voor Ethiopië. Twee dagen eerder ontmoetten we Mensur, een jong student toerisme. Hij beschikt over weinig of geen boeken en we beloofden uit te kijken naar goede documentatie. In de stad zijn geen boekhandels, dus trekken we naar het Goha-hotel waar een winkeltje is voor toeristen. Helaas hebben ze alleen een oude uitgave van de Bratt-gids, die dan ook nog verschrikkelijk duur is. Om Mensur te helpen, zullen we hem onze gids nalaten. Terwijl we hier nu in het chique Goha-hotel zijn, genieten we vanop het terras van het uitzicht over de stad met zijn kasteel en de kerken.
Er is nog een monument in de stad dat we zeker moeten bezoeken, namelijk het paleis van keizerin Mentewab uit 1730. Ze liet het gebouw optrekken na de dood van haar man. Zij stond er op ver van hof te gaan wonen om ongestoord haar leven te leiden. Zij hield er namelijk nogal wat loverboys op na. Ook James Bruce, de ontdekker van de bronnen van de Blauwe Nijl, 'logeerde' bij haar tijdens zijn verblijf in Ethiopië. De ruïnes van het kasteel hebben hun elegantie behouden. De gevel is versierd met beeldjes en kruisen in rode tufsteen, wat het geheel zeer aantrekkelijk maakt.
Om de dag te besluiten trekken we naar de lokale markt. Het is er heel druk en stofferig. Mensen en dieren krioelen door elkaar. Een vrachtwagen volgestouwd met kleurrijke plastic bidons probeert zich een weg te banen tussen de kraampjes, niet zonder een en ander te molesteren. De meeste handelaars hier zijn moslims, want de markt ligt in hun wijk. Ethiopië kent een belangrijke minderheid mohammedanen.
Na een korte rust keren we terug naar de stad. Onze gids waarschuwt ons uit de menigte weg te blijven, er hangt elektriciteit in de lucht en er zijn veel gewapende militairen aanwezig. Het stadsbusje zit overvol, passagiers, een kerel met een kalasjnikov, maar ook zeven kippen en een mand vol eieren. Slechts één ei sneuvelt tijdens de rit.
Mensur staat ons op te wachten. Hij is heel blij met ons cadeautje en nodigt ons bij hem thuis uit. Hij woont met zijn moeder, een broer en een zusje in een oud Italiaans huis. Het is gebouwd tijdens de Italiaanse bezetting net voor de tweede wereldoorlog. Het gezin behoort tot de gelukkigen die in een stenen huis wonen, de meeste Ethiopiërs wonen in krotten of lemen huizen. Zij hebben meer comfort, maar toch: er zijn geen kasten, alle kleren liggen door elkaar op de grond; de keuken is een hok met een houtvuurtje; ooit was er een badkamer, er is echter al jaren geen stromend water meer. Maar ze beseffen dat ze het zoveel beter hebben dan de meeste van hun landgenoten.
We gaan die avond terug naar de For Sisters, waar we kennis maken met een Zwitsers paartje dat na een paar jaar werken op wereldreis is. Hun job en hun huurwoning hebben ze opgezegd, hun auto en inboedel verkocht en nu trekken ze rond.
Als we klaar zijn nemen we een tuktuk naar het hotel. Van enige onrust hebben we vanavond gelukkig niets gemerkt.
Op weg naar Lalibela
We rijden nu oostwaarts richting Lalibela, de stad van de rotskerken. Dit deel van Ethiopië is duidelijk arm, veel kinderen lopen blootsvoets en met gescheurde kleren. Het terrein is bergachtig, woest en onvruchtbaar. We rijden over de zogenaamde Chinese weg, genoemd naar de bouwers. De weg is kronkelig en er gebeuren nogal wat ongelukken. We zien dode ezels en runderen, verongelukte containers langs de weg en een gekantelde vrachtwagen met zakken tef. Een colonne overheidsvoertuigen racet ons aan veel te hoge snelheid tegemoet. Het respect van de elite voor de andere weggebruikers is totaal afwezig.
We drinken thee in een restaurant annex hotel. Op weg naar het toilet over de binnenkoer heb je zicht op de kamers. Hier is alles basic. Een kamer is een betonnen hok met een bed en een stoel. Je wassen doe je in een gezamenlijke wasplaats, voorzover er water is. Het toilet ruik je uren in het rond. Maar voor de prijs moet je het niet laten, minder dan 3 euro per nacht voor een kamer.
Over de laatste 60 km doen we bijna 3 uur. De weg is in aanbouw, weer door een Chinese maatschappij, geen ontwikkelingshulp, maar te betalen in harde valuta. De arbeiders zijn Ethiopiërs, de voormannen Chinezen. Alle vrachtwagens en machines komen uit China.
Het landschap is weer overweldigend en we stijgen tot 2 600 meter. Net voor een mooie zonsondergang en na nog eens een lekke band, komen we aan in Lalibela, de werelderfgoedstad. De stad geeft een armoedige indruk met zijn zandwegen en de afwezigheid van stenen gebouwen. We nemen onze intrek in het hotel en blijven eten in het restaurant. Kip met groenten, een mager scharminkel met friet als groente...
Morgen bezoeken we de rotskerken van Lalibela. We hebben er tien voor de kiezen. Tijd om te slapen.